Het grote succes van de vijfjaren plan-economie, zoals beschreven in hoofdstuk ''De Sovjet-economie werd de sterkste economie dank zij de Meerjarenplannen'' en zou nooit geslaagd zijn als deze niet gelijktijdig doorgevoerd zijn met de collectivisatie. Ook zonder de steun van het volk met een groeiend politiek bewustzijn zou de razendsnelle opbouw van de Sovjet Unie niet mogelijk geweest zijn. Het volk was zich er ter dege van bewust dat niet een klein groepje rebellen de revolutie hadden gepleegd, maar dat het volk hiervoor verantwoordelijk voor was. Het volk was daardoor ook bereid om zich volledig in te zetten om de opbouw van de Sovjet Unie te laten slagen. Het hele oude kapitalistische feodale systeem werd overboord gegooid en er werd geexperimenteerd met nieuwe methoden die door het volk in de praktijk werden gebracht.
Collectivisatie van de landbouw
De collectivisatie in de Sovjet-Unie was de samenvoeging van bestaande zelfstandige boerderijen in de Sovjet-Unie in de jaren 1920 en 1930. Door deze collectivisatie ontstonden grote gezamenlijke (collectieve) boerderijen. In de Sovjet-Unie werd in de landbouw onderscheid gemaakt tussen zogeheten kolchozen en sovchozen. Iedere boer had de vrije keuze of ze voor de staat wilden werken, of in de gezamenlijk beheerde boerderijen of zelfstandig om op de oude manier alleen een stukje land te bewerken. De keuze gold zowel voor de arme, kleine boeren als de grote, rijke boeren De theorie achter de collectivisatie van de landbouw was dat voedsel veel efficiënter kon worden geproduceerd in grote gemechaniseerde bedrijven dan op de ouderwetse kleinschalige boerderijen. Vooral kleine boeren zonder eigen land zouden hiervan profiteren omdat zij nu gelijkelijk deel uitmaakten van het grote geheel.
Een sovchoz was een staatsboerderij. De staat betaalde de lonen aan zijn arbeiders die in de sovchoch werkten. De term sovchoz is een afkorting voor sovetskoe khozya?stvo, wat zich vertaalt naar "sovjetboerderij" in het Russisch
De tweede vorm waren de Kolchozen.
De Kolchozen waren gezamenlike eigenaren en voelden zich zo verantwoordelijk voor elkaar om een zo groot mogelijke oogst te realiseren. Een kolchoz was een vorm van collectieve boerderij. Door dit proces gaven ze hun eigen bedrijf op. De statistieken laten zien dat steeds meer kleine en ook middelgrote zelfstandige boeren boeren het belang van het gezamenlijk ''boeren'' inzagen en zich aansloten bij een Kolchoz. Kolchozen bestonden naast de staatsboerderijen of sovchozen.
Dit waren de twee componenten van de gesocialiseerde landbouwsector die na de Oktoberrevolutie van 1917 in de Sovjetlandbouw begon op te komen, als een tegenpool van zowel de feodale structuur van verarmde lijfeigenschap en aristocratische grootgrondbezitters als van individuele of familiale landbouw. Aanvankelijk leek een collectieve boerderij op een bijgewerkte versie van de traditionele Russische obsjtsjina "commune", de generieke "landbouwvereniging". Deze geleidelijke verschuiving naar collectieve landbouw in de eerste 15 jaar na de Oktoberrevolutie werd omgezet in een "stormloop" tijdens de collectivisatiecampagne die in 1928 begon
Als collectieve boerderij was een kolchoz wettelijk georganiseerd als een productiecoöperatie. Het standaardhandvest van een kolchoz, dat sinds het begin van de jaren 1930 kracht van wet had in de USSR, is een model van coöperatieve principes in druk. Het spreekt over de kolchoz als een "vorm van landbouwproductiecoöperatie van boeren die zich vrijwillig verenigen voor het hoofddoel van gezamenlijke landbouwproductie op basis van collectieve arbeid". Het stelt dat "de kolchoz wordt beheerd volgens de principes van socialistisch zelfbestuur, democratie en openheid, met actieve deelname van de leden aan beslissingen over alle aspecten van het interne leven". Aan het einde van de jaren 1960 gaf de regering toestemming voor een gegarandeerd loon aan kolchoz-leden, vergelijkbaar met sovchoz-werknemers; Dit verminderde het toch al geringe onderscheid tussen staats- en collectieve boerderijen. De bepaling inzake gewaarborgd loon werd opgenomen in de versie van 1969 van het Standaardcharter.
Werkstructuur; Brigades
De meest elementaire maatregel was om het personeelsbestand te verdelen in een aantal groepen, algemeen bekend als brigades, voor werkdoeleinden. In juli 1929 was het al gebruikelijk dat de grote kolchozen van 200-400 huishoudens werden verdeeld in tijdelijke of permanente werkeenheden van 15-30 huishoudens. De autoriteiten werden geleidelijk aan voorstander van de vaste, gecombineerde brigade - dat wil zeggen de brigade met haar personeel, land, uitrusting en trekpaarden die voor de hele periode van landbouwactiviteiten aan haar vastzaten en de verantwoordelijkheid op zich namen voor alle relevante taken gedurende die periode. De brigade werd geleid door een brigadeleider (brigadir). Dit was meestal een lokale man of vrouw
Zvenos - brigades
Brigades kunnen worden onderverdeeld in kleinere eenheden, zvenos (schakels) genaamd, voor het uitvoeren van sommige of al hun taken. In een kolchoz ontving een lid, een kolchoznik genoemd een deel van het product en van de winst van de boerderij volgens het aantal gewerkte dagen, terwijl een sovchoz loontrekkenden in dienst had voor en vast salaris. De kolchoz verkocht zijn graanoogst en andere producten tegen vaste prijzen aan de staat. Het verschil tussen wat de staat aan de boerderij betaalde en wat de staat aan consumenten in rekening bracht, vormde een belangrijke bron van inkomsten voor de Sovjetregering. Deze winst werd gebruikt om de aankoop van buitenlandse landbouwmachines te financieren, waardoor een deel van de winst weer terug vloeide naar de Kolchozen en Sovchozen. Een ander deel van de winst werd gebruikt om de industrialisatie van de Sovjet-Unie te versnellen, die nodig was om de USSR en zijn bevolking te moderniseren,maar ook om dreigende militaire aanvallen vanuit het Westen te weerstaan. De prijzen die door de Sovjetregering werden betaald, veranderden tussen 1929 en 1953 nauwelijks.
Enkele technische gegevens.
Bron: Statistisch Jaarboek van de USSR, verschillende jaren, Staatsstatistisch Comité van de USSR, Moskou.
Kolchozen / Sovchozen
1960 44,000 7,400
1965 36,300 11,700
1970 33,000 15,000
1975 28,500 18,100
1980 25,900 21,100
1985 26,200 22,700
1990 29,100 23,500
Ook in Wit-Rusland overleefden kolchozen, hoewel het niet langer een officiële classificatie is: in 2014 gaf Loekasjenko opdracht om ze formeel te reorganiseren in de ondernemingen van het type ''ecnomisch bedrijf'' en ''gemeenschappelijke onderneming''. Het land in Wit-Rusland is eigendom van de staat, maar voor kleine percelen geprivatiseerd voor persoonlijk gebruik. Leden van kolchozen hadden het recht om een klein stuk privéland en enkele dieren te bezitten. De grootte van het privéperceel varieerde tijdens de Sovjetperiode, maar was meestal ongeveer 1 acre (0,40 ha). Vóór de Russische Revolutie van 1917 werd een boer met minder dan 13,5 acres (5,5 ha) als te arm beschouwd om een gezin te onderhouden. De productiviteit van dergelijke percelen wordt echter weerspiegeld in het feit dat in 1938 3,9 procent van het totale ingezaaide land in de vorm van particuliere percelen was, maar in 1937 produceerden die percelen 21,5 procent van de bruto landbouwproductie. Kolchoz-leden moesten een minimum aantal arbeidsdagen per jaar verrichten, zowel op de kolchoz als op ander overheidswerk (zoals wegenbouw).
Extra dagen werden beloond.
In één kolchoz waren de officiële eisen minimaal 130 arbeidsdagen per jaar voor elke gezonde volwassene en 50 dagen per jongen tussen 12 en 16 jaar. Deze werkvereiste was ongelijk verdeeld over het jaar volgens de landbouwcyclus, variërend van 30 vereiste arbeidsdagen tussen 1 januari en 15 juni tot 30 vereiste arbeidsdagen in één maand tijdens de oogst. Het aantal arbeidsdagen dat door arbeiders werd voltooid, was echter vaak veel hoger dan het minimum. Voor dezelfde kolchoz die hierboven werd genoemd, was het gemiddelde aantal arbeidsdagen dat door elk fysiek fysiek lid werd voltooid 275, meer dan het dubbele van het officiële minimum. Specifieke taken op kolchozen kregen een bepaald aantal extra arbeidsdagen toegewezen, wat een verhoging van het loon inhield.
Beide boerderijvormen ontstonden als gevolg van de collectivisatie van de landbouw.
In 1935 was de collectivisatie voltooid. Op dat moment waren er circa 240.000 kolchozen. Deze produceerden in totaal 85 procent van de landbouwproducten. Vanuit de sovchozen werd 9 procent geleverd. Het restant was afkomstig uit de privésector. Door de collectivisatie-politiek werd de klasse van zelfstandige boeren zo goed als opgeheven en de rijke boerenstand, de zogeheten ‘koelakken’, grotendeels vernietigd. De grote boeren, die gewend waren om hun personeel uit te buiten, probeerden echter zelfstandig te blijven. Hiertoe gingen ze over tot een grootschalige sabotage om de jonge socialistische staat te ondermijnen.
Tekst van een politieke vriend. Dec. 2024